Humor
definitie
zelfstandig naamwoord, meervoud: humoren
(fysiologie) een vloeistof of een halfluide van een dierlijk lichaam, in het bijzonder die in de oogbol (d.w.z. waterig humor en glasvocht)
Supplement
Het historische gebruik van de term humor verwijst naar het lichaamsvocht van een dier. Het archaïsche gebruik van de term kardinaal humoren heeft betrekking op de vier temperamenten (lichamelijke vloeistoffen): bloed (haima), gele gal ( xanthe chole), zwarte gal (melaina chole), en slijm (slijm)., In de oude en middeleeuwse geneeskunde, een systeem van geneeskunde geassocieerd met deze kardinaal humoren was overwegend onder Grieken en Romeinen. Dienovereenkomstig moeten deze kardinale humoren in de juiste relatieve proporties of evenwichtig zijn, aangezien de stemming en de gezondheid van dieren, inclusief mensen, van hen afhingen. Anders zouden er ziekten en handicaps ontstaan. Deze humoristische theorie werd vooral aangeduid als humorisme (of humoralisme). Modern medisch onderzoek in de 19e eeuw geplaveid voor de hedendaagse geneeskunde die nu bekend is en meer algemeen aanvaard vandaag., Het vroege concept van de term humor wordt vandaag niet meer gebruikt en het gebruik van de term is beperkt tot bepaalde lichaamsvloeistoffen zoals die binnen de oogbol, met name het waterige humor en het glasvocht.,
Word oorsprong: engelse humor, van vocht (“vocht”), humere, van umere (“vochtig”)
Variant(en):
- humor (Britse)
Synoniem(en):
Verwante term(s):
- kamerwater
- Glasvocht